De hel

cropped-IMG_1984.jpg

In onze familie werd Pasen bij mijn grootouders gevierd. Nu niet meer, nu zijn de generaties van toen dood. Op het dressoir in de woonkamer stonden de chocolade paaseieren te pronken. Mijn oom Paul was de creatieveling van onze familie. Hij leerde mij poezen en honden tekenen. Oom Paul had van kale paaseieren pronkjuwelen gemaakt. Hij monteerde kleine chocolade eitjes in kunstige patronen en soms gestapeld op het grote chocolade ei, dat hij zelf had gegoten. Bovenop stond meestal een donzen kuikentje geplakt.

Mijn neefjes sloegen letterlijk gulzig toe als oma het signaal daartoe had gegeven. Ze zette het ei, waar oom Paul uren liefde in had gestopt, op een bord, sloegen er met hun vuist op en krak weg kunstwerk. Even raasde weer de beeldenstorm door huize van de Grift. Wel paaseieren maar geen aanbidding. De schoonheid ervan werd niet gezien. Er moest meteen geconsumeerd worden.

Ik vond die paaseieren te mooi om op te eten. Met Pinksteren genoot ik nog van het moois en de liefde van het vakmanschap. En als ik hem dan toch maar wilde opeten, omdat hij in de zomerzon begon te smelten, bleek hij zo muf te smaken dat ik de eerste hap alweer uitspuwde. Nooit had ik berouw. De pure visuele schoonheid was vele malen lekkerder dan pure chocola.

Lees verder De hel

De tram naar het centrum

psyq uitje _401

 

Ik was heel jong toen ik uit huis ging. Ik was net 18 jaar geworden toen ik van een Brabantse provinciestad naar de metropool Amsterdam verhuisde om daar psychologie te studeren. Dood eng vond ik dat. Ik werd door mijn vader met mijn spullen afgezet bij mijn kamer in oud west. De volgende dag moest ik de weg vinden naar de collegezaal in de Oudemanhuispoort. Mijn hospita informeerde mij over de trams die ik moest nemen. Eerst lijn 10 en op de Marnixstraat overstappen op lijn 3 tot het Spui en van daaraf lopend naar de Oudemanhuispoort. Okay, met die kennis stapte ik monter in lijn 10 die voor het huis stopte. Toen begon het al, waar moet ik uitstappen, waar is de Marnixstraat. Ik was te verlegen om vreemden aan te spreken. ‘Ons moeder ha ons da nie geleerd’. Mensen in Amsterdam leken me zo anders. Ze spraken anders, ze liepen anders, ze droegen andere kleren. Wij waren thuis erg op onszelf. Er kwam alleen familie over de vloer. Gelukkig had ik als padvinder een feilloos gevoel voor richting ontwikkeld. Daar kon ik op vertrouwen.

Tot mijn verbazing kondigde de tramconducteur de haltes aan en toen hij de verlossende woorden Halte Marnixstraat sprak, stapte ik uit. Ik had geluk tram 3 kwam al aanrijden. Ik stapte in en zat vol vertrouwen te wachten tot de halte het Spui zou worden afgeroepen. Heel geboeid keek ik tijdens de rit hoe Amsterdam aan mij voorbij trok.

“Zoutkeetsgracht, eindbestemming, gelieve allen uit te stappen”, sprak de conducteur met luidde stem door de intercom. Daar stond ik in een totaal vreemde omgeving met knikkende knieën, totaal onthand, een paniekaanval nabij. Met mijn verstand wist ik wel dat ik nu gewoon weer de tram terug moest nemen, omdat ik onwetend hoe Amsterdam in elkaar zit, de verkeerde kant op getramd was, maar ik was de controle over mijzelf helemaal kwijt. Mijn opvoeding en zelfs mijn jarenlange training als padvinder hadden tekortgeschoten. Ik voelde me overweldigd door een soort chaos die me omringde. Een kind was ik nog en de stad was zo groot. Help!

Hoe komt het dat mensen, zoals ik toen, op straat paniekaanvallen krijgen, het gevoel krijgen ter plekke aan een hartaanval dood te gaan of erger nog van schaamte door de grond te zakken? Je moet het mechanisme achter de klacht begrijpen om de klacht te kunnen verhelpen. Eén bepaald verhaal bracht mij tot een beslissend inzicht. Dat verhaal ga ik nu met u delen.

Lees verder De tram naar het centrum

Heer of slaaf?

IMG_0998R5

Henkie was op de lagere school mijn beste vriendje. Henkie had een brilletje met één glas afgeplakt, omdat hij ‘een lui oog’ had. Zijn gezicht was voor zover niet door zijn brilletje aan het zicht onttrokken bedekt met sproetjes. En bovenop zijn hoofd, echt waar, ik bedenk het niet, rood haar. Klein van stuk, brilletje, sproetjes en rood haar aan de buitenkant en angst en onzekerheid aan de binnenkant. Zo’n ventje dus.

Woensdagmiddag zwierven we door de buurt waar Henkie woonde. Tegenover hun flat lag een stukje grond braak. Het was overwoekerd door wild gras, distels en brandnetels. Er liepen wel een paar paadjes doorheen doordat kinderen daar de vegetatie hadden dood gelopen. Op dat stukje grond kon je fijn ‘koiboike’ spelen. We deden dan net alsof we cowboys waren met de pistolen in onze holsters, die we van Sinterklaas hadden gekregen. Ik was heel trots op mijn twee pikzwarte klapperpistolen. Ik liep ermee rond als een bronstige pauwhaan met zijn lange verensleep op zoek naar een geslachtsrijp meisje.

Henkie vroeg mij deemoedig of hij ook even met mijn pistolen mocht spelen. Ik verleende hem natuurlijk als mijn vriendje die gunst. Henkie rende van mij weg met mijn holster om en met mijn pistolen in zijn beide handen toen ik nog stond na te genieten van mijn grootmoedigheid. “Paf, paf”, riep hij met mijn pistolen op mij gericht, “je bent dood”.

Edwin klasgenoot en onze aartsvijand kwam juist aangefietst. “Wat doen jullie? Mag ik meedoen?”, riep die oetlul al voordat hij zijn fiets in de bosjes flikkerde. “Ja”, zei Henkie mij te snel af. Henkie was doodsbang voor Edwin, misschien nog wel banger dan voor mij. Henkie gaf godsamme onmiddellijk één van mijn pistolen aan Edwin. “Hij is de boef en wij de sheriffs”, schreeuwde Edwin. De rollen lagen meteen vast. Daar stond ik met het lullige klapperpistooltje van Henkie, dat het niet eens meer deed, tegenover mijn eigen gloednieuwe, hard klappende, kei-echte revolvers. Ik rende weg. Zij achter mij aan. Ik zag Edwin zijn fiets pakken. Hij schreeuwde “dit is mijn paard”. “Ja, dat is niet eerlijk”, riep ik nog terug, maar hij had me al zover ingehaald dat hij mij fluisterend ook wel had gehoord. Hij kwam naast mij fietsen en duwde mij met één hand  tussen de brandnetels. Hij stapte van zijn fiets en jouwde mij uit: “zo boef je verdiende loon”. Ik schreeuwde het uit. Mijn beide benen die uit mijn korte broek staken, zaten onder de rode vlekken, die jeukten als de ziekte. Tot overmaat van ramp kon ik mijn tranen niet bedwingen. In aanwezigheid van mijn rivaal stond ik te grienen, jezus wat een afgang. Edwin schrok daar zo van, dat hij zijn fiets pakte en weg racete. Henkie kwam bedremmeld bij mij staan en stak zwijgend mijn pistool toe. Ik heb Edwin nooit mijn andere pistool terug durven vragen, omdat ik bang was dat hij dan alsnog mijn nederlaag breed uit zou meten.

In onze moderne tijd is onze grote mate van vrijheid een verzwaring van het traject naar het bereiken van ‘levenskunst’. Als er geen absolute maatstaf meer bestaat voor hoe we een goed leven moeten leiden, zijn we gedwongen dat zelf uit te zoeken. God is dood en wij zijn stuurloze idioten geworden.

Als je denkt, na deze klus of, als ik me beter voel, ga ik doen wat ik écht wil, dan zijn er krachten sterker dan je eigen wil. Ik vraag Edwin mijn pistolen terug als mijn nederlaag er niet meer toe doet. Ik stel de confrontatie met Edwin uit totdat ik mij voldoende weerbaar voel. Levenskunst is volgens filosoof Joep Dohmen het aanpassen van je wil aan de ruimte die je ter beschikking staat. Je stemt je wensen af op je eigen capaciteiten en de mogelijkheden die het externe krachtenveld je toestaat. Je stelt dus geen doelen die onrealistisch zijn. Wat realistisch is vraagt om kritische zelfanalyse en een scherpe taxatie van de context. Vervolgens is het oefenen, proberen, evalueren en bijstellen van je doelen of van je plan van aanpak.

Door levenskunst kun je een zekere mate van autonomie of innerlijke vrijheid verwerven. Je leert je mogelijkheden en beperkingen kennen. Levenskunst gaat ook over kwaliteit: het leven moet zinvol zijn, in overeenstemming met een zelf verworven, morele oriëntatie. Het gaat erom dat je waarachtig kunt zeggen dat je een goed leven leidt. Een dergelijke autonome en authentieke levenshouding komt niet vanzelf. Die vergt ‘Bildung’ door studie, zelfanalyse, meditatie en vooral ook openhartig contact met mensen die je liefdevol willen spiegelen.

Mensen die niet innerlijk vrij zijn, missen de mogelijkheid om solidair of rechtvaardig te zijn. Juist die mensen zijn te veel met zichzelf bezig. Als je innerlijk vrij bent, kun je in de juiste relatie staan tot de ander. Volgens Nietzsche  moeten we een persoonlijke houding ontwikkelen op basis van een zelf verworven hiërarchie van waarden. Foucault voegt hier aan toe: Wees je bewust van hoe je wordt gedisciplineerd en hoe je daartoe wilt verhouden – en je er zo nodig tegen wilt verzetten. Uiteindelijk draait het om de vraag of je heer of slaaf bent.